ECLI:NL:RBNHO:2024:4818 - PONT Omgeving (2024)

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 23/3270


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. M.C. Jonkman),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, het college

(gemachtigden: mr. T.T. van Zwieten – de Blom, mr. N. Klein en M.P.S. Overwater).

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college een omgevingsvergunning kon verlenen voor een uitweg aan de achterzijde van [straat] [nummer 4] in [plaats] .

1.1.Op 12 maart 2021 heeft het college aan de bewoners van [straat] [nummer 4] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een uitweg. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.

1.2.In het besluit van 27 oktober 2021 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

1.3.In de uitspraak van 29 december 2022 heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 27 oktober 2021 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen (HAA 21/6586 en HAA 22/1363).

1.4.Eiser heeft het college op 21 februari 2023 in gebreke gesteld, omdat het college niet binnen de gestelde termijn (van zes weken) een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen. Op 15 maart 2023 heeft eiser bij deze rechtbank beroep wegens het niet tijdig beslissen ingesteld (HAA 23/2130). Op 24 april 2023 heeft eiser dit beroep ingetrokken.

1.5.In het bestreden besluit van 6 april 2023 is het college bij het besluit gebleven om de uitwegvergunning te verlenen. Hier heeft eiser weer beroep tegen ingesteld (23/3270).

1.7.Op 29 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiser zich in deze procedure gesteld en de beroepsgronden verder aangevuld. Hier heeft het college op 4 maart 2024 op gereageerd.

1.8.De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op een hybride zitting behandeld. Eiser heeft deelgenomen via een beeldverbinding. De gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college waren in de zittingszaal aanwezig.

2. Eiser is eigenaar van de woning op het adres [straat] [nummer 5] in [plaats] . De woning ligt aan een pleintje dat verder wordt omringd door [straat] [nummer 4] , [nummer 6] en [nummer 2] . Het pleintje wordt in de stukken ook wel ‘het hofje’ genoemd.

3. Op 7 december 2020 heeft eiser een verzoek om handhaving gedaan tegen de gerealiseerde uitweg aan de zijkant van [straat] [nummer 4] . Hierop heeft het college aan de eigenaar van [straat] [nummer 4] (vergunninghouder) een waarschuwingsbrief gestuurd. In reactie op de brief heeft vergunninghouder op 26 februari 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan voor het realiseren van een uitweg.

4. Ter plaatse van het [straat] geldt het bestemmingsplan ‘ Overwhere Noord 2012 ’ (het bestemmingsplan). Het hofje heeft de bestemming ‘verkeer-2’, waarbij parkeren is toegestaan.

5. De woningen aan het hofje hebben op het eigen perceel een aangebouwde garage. De woningen op [straat] [nummer 5] en [nummer 6] hebben vanaf het hofje ook een oprit.

6. In het besluit van 12 maart 2021 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor “project het aanpassen van de bestaande inrit op het perceel [straat] [nummer 4] , [postcode] [plaats] ”. Deze omgevingsvergunning wordt in deze uitspraak ook wel uitwegvergunning genoemd. In de beslissing op het bezwaar van eiser van 27 oktober 2021 is het college gebleven bij het besluit om de omgevingsvergunning voor de uitweg te verlenen.

Wat heeft de rechtbank eerder geoordeeld over deze zaak?

7. In de uitspraak van 29 december 2022 oordeelde de rechtbank dat het college bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van een verkeerde omschrijving van het begrip ‘openbare parkeerplaats’. Daarom was het besluit van 27 oktober 2021 onvoldoende gemotiveerd en genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast had het college pas in het verweerschrift en op de zitting erop gewezen dat in dit geval door de vergunde uitweg geen parkeerplaats verloren gaat. Op de plek waar de uitweg op het hofje uitkomt mag immers niet geparkeerd worden, stelde het college. De rechtbank stelde vast dat dit in feite een nieuw standpunt is. Bovendien leek ook op dit punt de motivering onvoldoende. De door het college ingebrachte tekening met rijcurves vanaf de garages en opritten aan het hofje (van een auto met aanhangwagen) maakte niet inzichtelijk dat op het hofje niet geparkeerd mag worden. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar van 27 oktober 2021 en droeg het college op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Wat staat er in het bestreden besluit?

8.1.In de beslissing op bezwaar van 6 april 2023 (het bestreden besluit) verklaart het college het bezwaar (weer) ongegrond, omdat er geen sprake is van een weigeringsgrond uit artikel 2.12 van de Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2021 (APV). Anders dan eiser stelt, gaat er door het vergunnen van de uitweg geen openbare parkeerplek verloren. Op de plek van de uitweg is op het hofje namelijk geen ruimte voor een openbare parkeerplek zonder een al bestaande uitweg te blokkeren. Op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Reglement 1990) is het verboden om te parkeren voor een in- of uitrit. Ter onderbouwing heeft het college met de softwareapplicatie AutoTurn een verbeelding opgesteld. Hierop staat hoe een standaard personenauto zonder aanhanger doorgaans met een snelheid van 5 km/uur de uitritten van de [straat] [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 2] naar het hofje zal verlaten. Er is gekozen voor de rijcurve van een personenauto, omdat een dergelijk vervoermiddel het vaakst wordt geparkeerd op eigen terrein en in een garage(box). Op de drie plaatsen op de tekening met ogenzienlijk de meeste ruimte voor een parkeervak, heeft het college een standaard parkeervak ingetekend.n

Volgens de ASVV Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen’ is een standaard parkeervak 2,50 meter bij 5,00 meter groot.

Alleen aan de zijde van [straat] [nummer 2] is voldoende ruimte voor een openbare (standaard) parkeerplek zonder een in-/uitrit te blokkeren. Aan de zijde van [straat] [nummer 4] en [nummer 5] , waar de aanvraag op ziet, is dus geen ruimte voor een openbare parkeerplek. Dat er op deze plek feitelijk wel geparkeerd werd, maakt dit niet anders.

8.2.Verder verkleint het college de breedte van de vergunde uitweg naar 4,05 meter in plaats van de aangevraagde 6 meter. Dit, met toestemming van de vergunninghouder. In het kader van een volledige heroverweging past het college de projectomschrijving aan naar “project het aanleggen van een inrit”.

8.3.Over de overige bezwaargronden concludeert het college het volgende. Dat de uitweg op het moment van de aanvraag al aanwezig was en hoe lang, is niet relevant voor de toetsing van de aanvraag. Ook is niet relevant welke afstand op de foto’s behorende bij de aanvraag is aangegeven omdat het college de uitweg, indien nodig, ook zelf kan inmeten. Bij het college is bekend dat vergunninghouder aan de voorzijde al een uitweg heeft, alleen wordt elke vergunningaanvraag op zijn eigen merites beoordeeld. Dat vergunninghouder aan de zijkant van de vergunde uitweg een hek van boomstamschijven heeft gemaakt en dat de aanhanger van vergunninghouder tijdelijk in de openbare ruimte heeft gestaan, zijn geen omstandigheden die bij de aanvraag van een uitwegvergunning mee hoeven worden genomen. Datzelfde geldt voor de afspraken tussen vergunninghouder en eiser over het parkeren van de auto van eiser op een ‘vaste plek’ op het pleintje.

9. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om de uitwegvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

10. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wat is het toetsingskader?

11. Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

11.1.Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2:12 de APV is het verboden om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen zonder omgevingsvergunning.

11.2.In artikel 2.18 van de Wabo is bepaald dat, als de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

11.3.In artikel 2:12 van de APV is het volgende bepaald:

  1. “Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

  • ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.”

11.4.Uit de bewoordingen van artikel 2:12 volgt dat het college bij de aanvraag van eiser om een uitwegvergunning een gebonden bevoegdheid heeft. Er staat namelijk dat de vergunning (alleen) wordt geweigerd als er sprake is een weigeringsgrond. Doet zich geen weigeringsgrond voor dat moet het college de vergunning verlenen. Gelet op deze gebonden bevoegdheid heeft het college geen ruimte voor een belangenafweging. Het college kan dus geen rekening houden met de verdere inrichting van de buurt. Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag ook geen rekening houden met de vraag of parkeren op het erf in strijd is met het bestemmingsplan. Al zou dat namelijk zo zijn, dan nog kan het college de vergunning hierom niet weigeren, simpelweg omdat ‘strijd met het bestemmingsplan” geen weigeringsgrond is volgens de APV. Het college heeft in deze punten uit het betoog van eiser dan ook terecht geen grond gezien om de aanvraag te weigeren.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3981.

Gaat door de verleende uitwegvergunning een openbare parkeerplaats verloren?

12. De vraag die in dit beroep bij de rechtbank voorligt is of er door het verlenen van de uitwegvergunning een openbare parkeerplaats verloren gaat, terwijl het perceel aan de voorzijde al door een andere uitweg ontsloten wordt (weigeringsgrond d van artikel 2:12 van de APV).

12.1.Eiser stelt dat de uitweg ten koste gaat van openbare parkeerplaatsen op het hofje aan de zijde van [straat] [nummer 4] , waar eiser zijn auto ook parkeert. Hiervan heeft eiser foto’s overgelegd. Anders dan het college betoogt, is op het hofje wel ruimte om te parkeren in de openbare ruimte. De door het college afgebeelde rijcurves vanaf de woonerven kloppen niet en zijn in strijd met het bestemmingsplan. Het college tekent vanaf vier erven rijcurves, terwijl er maar twee erven zijn die met de bestemming ‘tuin-1’ aan het hofje grenzen, waar parkeren is toegestaan. Met deze twee rijcurves is op het hofje wel ruimte voor de openbare parkeerplaatsen aan de zijde van nummer [nummer 4] . De vergunde uitweg naar de achtertuin van nummer [nummer 4] maakt het onmogelijk om daar nog te parkeren. Bovendien heeft het college zelf bij de aanleg van de wijk op het hofje twee openbare parkeerplaatsen per woning (dus acht in totaal) aangelegd en ook zo bestemd. Dit volgt ook uit de systematiek van het bestemmingsplan wat betreft ‘tuin-1’ (waar parkeren wel is toegestaan)n

Artikel 10.1 van het bestemmingsplan ‘Overwhere Noord 2013’.

en ‘tuin-2’ (waar parkeren niet is toegestaan)n

Artikel 11.1 van het bestemmingsplan ‘Overwhere Noord 2013’.

en de opzet van de buurt. Tot slot stelt eiser dat hij en zijn buren door het college niet op de hoogte zijn gesteld van de uitwegvergunning en het verlies aan parkeerplekken.

12.2.Het college voert aan dat weigeringsgrond d niet van toepassing is, omdat door de uitweg geen openbare parkeerplekken verloren gaan. Door middel van afgebeelde rijcurves is aangetoond dat parkeren aan de zijde van het hofje van [straat] [nummer 4] in strijd is met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en artikel 24, eerste lid, onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1994 (Reglement 1994). Daar kunnen dus geen openbare parkeerplaatsen zijn. Ook op de door eiser overgelegde foto’s en de luchtfoto uit 2016 is duidelijk te zien dat de geparkeerde auto’s de uitweg van eiser blokkeren, waardoor een auto alleen met een ingewikkelde manoeuvre de oprit kan verlaten. Dat er feitelijk wel geparkeerd wordt, maakt niet dat het is toegestaan. Verder is het voor het college onduidelijk waar de acht openbare parkeerplaatsen waar eiser naar verwijst door de gemeente zouden zijn gesitueerd. Op het hofje zijn parkeerplaatsen niet gemarkeerd met bijvoorbeeld belijning of een stootblok. Over het standpunt dat eiser en de andere bewoners niet zijn ingelicht over de uitwegvergunning stelt het college het volgende. De verleende uitwegvergunning is gepubliceerd in het Gemeenteblad en de regels over waar parkeren is toegestaan staan in de Wvw 1994 en het Reglement 1994. Het is aan de mensen zelf om na te gaan of zij parkeren op een plek waar dat is toegestaan.

12.3.1.De rechtbank constateert allereerst dat tussen partijen niet in geschil is dat het hofje een openbare weg is en dat daar in beginsel geparkeerd mag worden. Ook is niet in geschil dat op de oprit van eiser en de oprit van zijn buurman op [straat] [nummer 6] (op ‘tuin-1’) geparkeerd mag worden, waardoor die opritten niet geblokkeerd mogen worden. Tot slot is niet in geschil dat aan de zijde van [straat] [nummer 2] ruimte is voor ten minste één openbare parkeerplaats.

12.3.2.Het geschil beperkt zich tot de vraag of ook vanuit de garages op de vier percelen een aparte uitweg loopt waardoor, gelet op in totaal vijf rijcurves, geen ruimte is voor openbare parkeerplaatsen aan de zijde van [straat] [nummer 4] op de locatie van de verleende uitweg.

12.3.3.Bij de beoordeling van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de garages als zodanig zijn gebouwd bij de bouw van de woningen. Daarnaast is aannemelijk geworden dat de garages moeten kunnen worden bereikt door een auto, althans dat dit is toegestaan. De garages zijn immers gelegen op de bestemming ‘Wonen’, waarbij parkeren is toegestaan.n

Artikel 15.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan ‘ Overwhere Noord 2012 ’.

Eiser heeft hierover alleen gesteld dat voor de garages geen uitweg is toegestaan, maar heeft dit niet overtuigend onderbouwd. Het college heeft de vier rijcurves vanaf de vier garages en de perceeldelen met ‘tuin-1’ ingetekend, waarbij inzichtelijk is gemaakt dat in totaal vijf rijcurves op het hofje uitkomen. Eiser heeft over de applicatie waarmee de rijcurves zijn ingetekend geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt. Op grond van het Reglement 1994 is het verboden om te parkeren voor een uitweg. De afbeelding toont aan dat aan de zijde van [straat] [nummer 4] door de rijcurves geen ruimte is om een auto te parkeren in de openbare ruimte zonder een uitweg te blokkeren. De rechtbank kan dit volgen. Het college heeft dus terecht geoordeeld dat door de uitwegvergunning aan de zijde van nummer [nummer 4] geen openbare parkeerplaatsen verloren gaan, omdat daar niet geparkeerd mocht worden. Dit neemt niet weg dat er aan de zijde van [straat] [nummer 4] en voor de oprit van [straat] [nummer 5] feitelijk wel geparkeerd werd.

12.3.4.Omdat de weigeringsgronden uit artikel 2:12 van de APV niet van toepassing zijn, was het college gehouden om de uitwegvergunning te verlenen.

13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard, dat de uitwegvergunning in stand blijft en het college niet wordt veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:RBNHO:2024:4818 - PONT Omgeving (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Errol Quitzon

Last Updated:

Views: 6578

Rating: 4.9 / 5 (59 voted)

Reviews: 90% of readers found this page helpful

Author information

Name: Errol Quitzon

Birthday: 1993-04-02

Address: 70604 Haley Lane, Port Weldonside, TN 99233-0942

Phone: +9665282866296

Job: Product Retail Agent

Hobby: Computer programming, Horseback riding, Hooping, Dance, Ice skating, Backpacking, Rafting

Introduction: My name is Errol Quitzon, I am a fair, cute, fancy, clean, attractive, sparkling, kind person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.